Morele reflectie als voorwaarde voor werkplezier?
De uitgangspunten voor de ouderenzorg geformuleerd door vele partijen, onder regie van Actiz, vormen voor een aantal Samentafels ons uitgangspunt voor gesprek. Tijdens de Samentafel van 9 december stonden we stil bij uitgangspunt 6: ‘voldoende inzetbaarheid van professionals en het vergroten van hun werkplezier’. Onder dit punt komen diverse elementen naar voren, zoals voldoende salariëring, professionele vertegenwoordiging, goede inroostering etc. Ook de volgende zinsnede is daarin opgenomen:
Zorgprofessionals staan regelmatig voor ethische dilemma’s, dat vereist ruimte voor reflectie en collegiale sparring. Organisaties zijn hier voorwaardenscheppend om uitstroom te voorkomen’.
Het gesprek tijdens deze Samentafel ging over dit uitgangspunt. Vanuit onderstaande persoonlijke visie, mede geïnspireerd door het boek ‘De goede bestuurder’ van Pieter Wijnsma, is hierover gesproken.
Werkplezier is verbonden met leefplezier
Als we de waarde van morele reflectie willen bespreken binnen de context van ons werk en het plezier dat we daaraan ontlenen, dan is dat voor mij sterk verbonden met ‘leefplezier’ of levenslust. Hoe jij je voelt in je leven, wat je drijft, wie je bent, wat je prettig vindt, dit alles neem je mee in je werk. Dit is dus sterk persoonsafhankelijk. Wat voor de één prettig is, geldt wellicht niet voor de ander. Doordat ik de verbinding wil maken met de bredere context van ons leven, start ik dit onderwerp eerst vanuit dit perspectief, om daarna langzamerhand in te zoomen.
Hoe goed te leven (en daaraan geluk te ontlenen)
De meeste mensen onder ons leven niet om zo spoedig mogelijk aan het einde te komen. We willen er wat van maken. Hoe we dat doen, wat we goed vinden of niet en hoe we hierop reflecteren gaat over ethiek. Ethiek houdt zich bezig met het expliciet maken van wat we intuïtief aanvoelen als goed of minder goed. Enige bereidheid voor reflectie op je leven is hiervoor wel nodig. Socrates zei: ‘Een leven dat niet gericht is op reflectie is de moeite van het leven niet waard’.
‘Eigen wijsheid’: (Aristoteles): ieder mens kent een eigen ideaal midden wat door middel van praktische wijsheid in iedere situatie opnieuw ontdekt en ontwikkeld kan worden
Hoe goed te leven (en daaraan geluk te ontlenen) was de centrale vraag voor filosofen uit de Griekse Oudheid. De klassieke deugdethiek van Aristoteles treffen we nog dagelijks aan. Hierin staat centraal het ontwikkelen van de eigen ‘aard’ door middel van het nastreven van een bepaald ethisch ideaal. Uitgangspunt is dat de mens tot bloei komt door het vinden van het juiste midden tussen twee uitersten. Voor Aristoteles betekent dit niet voor iedereen hetzelfde. Hij gaat uit van het feit dat iedere persoon een eigen ideaal midden kent, dat door middel van praktische wijsheid ontdekt en ontwikkeld kan worden. Dat wil zeggen: elke persoon en elke situatie is anders. Voortreffelijkheid wordt bereikt door in iedere situatie opnieuw te overwegen wat hierin het juiste midden is.
Afhankelijkheid als kenmerk van de menselijke conditie
Wijnsma borduurt hierop voort in zijn boek door twee benaderingen erbij te halen, die van de zorgethiek en van het ecologische denken. Binnen de zorgethiek wordt er tevens uitgegaan van deze afhankelijkheid van de context, waarbij de nadruk ligt op de afhankelijkheid als kenmerk van de menselijke conditie. Dit staat op gespannen voet met het dominante denken vanaf de Verlichting, waarbij de mens als onafhankelijk individu wordt beschouwd, die in vrijheid keuzes kan maken. De zorgethiek echter legt de nadruk op de afhankelijkheid, gebrekkigheid en kwetsbaarheid van de mens en op de zorg voor elkaar. Binnen het ecologische denken ligt de nadruk op onze afhankelijkheid en verbondenheid met onze leefomgeving. De mens als onderdeel van een groter ecologisch systeem, waarbinnen de mens een bepaalde invloed uitoefent, maar zich ook realiseert dat er grenzen zitten aan de maakbaarheid ervan.
Van goed leven naar goed werken: het waartoe van de organisatie centraal
Uitgaande van deze opvattingen zegt Pieter Wijnsma in zijn boek ‘De goede bestuurder’ dat een ethiek voor besturen vooral draait om de zorg voor onze medemensen en de zorg voor de wereld om ons heen. Dit vraagt om een visie op het ‘waartoe’ van de organisatie. Zorgzaamheid is daarbij een centrale waarde, waarnaast hij ook nederigheid en dienstbaarheid noemt als bestuurlijke deugden. De bestuurder acteert namelijk altijd binnen een gegeven context en een collectief. De bestuurder wordt gezien als ‘waardendrager’ (verwijzend naar de term ‘ambtsdrager’). Hij of zij draagt de waarden van de organisatie, die in verbinding staan met de maatschappij, waarbinnen de organisatie opereert. Wijnsma benadrukt daarom het belang van het helder krijgen van ‘het waartoe’ van de organisatie (en minder nadruk op efficiency en effectiviteit).
Het waartoe vinden in het midden door omarmen van hybriditeit
De zorgorganisaties waarbinnen wij werken (en nu specifiek reflecterend op het uitgangspunt van Actiz op de ouderenzorg), zijn hybride organisaties. Dat wil zeggen, zij kenmerken zich door een midden tussen de staat, het bedrijfsleven en de burgermaatschappij. Deze drie kennen hun eigen drijfveren, terwijl non-profitorganisaties (maatschappelijke organisaties) worden gekenmerkt door hun hybriditeit (de mengvorm van deze drijfveren). Om te bepalen welke koers te varen (wat is het goede om te doen als organisatie en als werker binnen de organisatie?) heeft de organisatie dus rekening te houden met de diverse drijfveren, die bij ons herkenbaar in de oren klinken in termen als het onderscheid tussen systeem- en leefwereld bijvoorbeeld. Door het gebruik van deze termen ontstaan er beelden, waaraan we betekenis kunnen ontlenen en die ons kunnen helpen in gesprek. Alleen deze complexiteitsreductie helpt ons niet altijd verder in onze dagelijkse keuzes en er kleven ook risico’s aan. Het kan oneigenlijke tegenstellingen creëren, terwijl het ideale midden bestaat uit een combinatie van al deze invloedssferen.
Keuzes zijn altijd moreel geladen
Het is onmogelijk om deze keuzes ‘moreel neutraal’ te maken. Waar het morele sinds de Verlichting is terug gedrongen naar het privé domein en de liberalisering en individualisering van onze maatschappij is doorgezet, heeft het mensbeeld van de onafhankelijke en vrije mens terrein gewonnen. De mens als burger die niet meer betutteld wil worden door de staat en verantwoordelijk is voor zijn eigen levensgeluk. Hierdoor is de indruk gewekt dat de staat neutraal zou zijn en heeft het beeld van de moreel neutrale manager post gevat. Alleen keuzes zijn altijd moreel geladen. En niet kiezen is ook een keuze. Als de vrijheid van het individu centraal staat, dan is dat ook een keuze en achter deze keuze zit ook een visie op wat ‘goed’ is.
Van ethiek van het verdeelde zelf naar de roep om ‘samenleven’
Naast deze illusie van neutraliteit is er ook sprake van compartimentalisering van de samenleving en daarmee een gefragmenteerde ethiek. Een ethiek van het verdeelde zelf. Dat wil zeggen: wij leven niet meer in stammen met een eenduidige moreel referentiekader, zoals onze soortgenoten de apen dat nog wel doen. Met ongewenst gedrag wordt bij de apen binnen maximaal 3 dagen afgerekend. Wij bewegen ons echter dagelijks tussen de verschillende sociale verbanden die wij kennen, het werk, het gezin, de sportclub, het orkest, etc etc. Elk verband heeft zijn eigen morele referentiekader en over het algemeen conformeert de mens zich aan deze moraliteit. Dit levert mogelijk een spanningsveld op tussen individu en sociaal verband, evenals de relaties tussen deze verbanden, waarbij de overheid, instituties en bedrijfsleven weer een rol spelen. Dit maakt ook dat morele vraagstukken en mogelijk integriteitskwesties langer onder water blijven, omdat men deze ook makkelijker uit de weg kan gaan. Dit zien we in onze huidige samenleving, geteisterd door Corona, dagelijks terug in de roep om solidariteit en onderling begrip. Het woord ‘samenleven’ vormt momenteel de kern van menig column, opiniërend artikel of praatprogramma.
Instituties als werkplaatsen voor waarden en normen
Welke rol zouden instituties als zorgorganisaties kunnen spelen bij die behoefte aan samenleven? De WRR heeft instituties werkplaatsen voor waarden en normen genoemd. Het begrip institutie wordt breed opgevat, maar zorgorganisaties maken hier iig onderdeel van uit. Dit werpt een ander licht op het beeld van instituties als organisaties die beperkend werken voor de leefwereld van de mensen. Instituties kunnen net zo goed faciliterend zijn en ten dienste staan van de ontwikkeling van onze identiteit en de waarden waarvoor de institutie staat. Kortom, instituties, de organisaties waarin wij werken, kunnen plaatsen zijn, waarbinnen wij ons levensplezier, dan wel werkplezier kunnen ontwikkelen. Terugdenkend aan Aristoteles: plaatsen waarbinnen wij onze praktische wijsheid kunnen ontwikkelen.
Instituties, waarbinnen alle betrokkenen open staan voor morele reflectie
Vanuit het besef dat de menselijke conditie zich kenmerkt door afhankelijkheid en verbondenheid met haar omgeving én de deugd zorgzaamheid als basis voor een ethiek van het besturen, betekent dit dat bestuurders/leidinggevenden zelf ook doordrongen moeten zijn van hun eigen kwetsbaarheid, feilbaarheid en afhankelijkheid. Afhankelijkheid van de context, waarbij een geschiedenis geërfd wordt. Dit vormt het morele vertrekpunt. Het succes of falen van een organisatie is altijd het succes of falen van een collectief. Morele reflectie dient dan ook plaats te vinden door de hele organisatie heen, van bestuur en raad van toezicht tot professional en ondersteunende dienst.
Moreel onderzoek naar feiten en duidingen dragen een voorlopig karakter, maar vergroten onderling begrip en verbinding
Als we het dan hebben over morele reflectie dan is de kern daarvan: het onderzoeken van morele vragen die zich voordoen in een concrete situatie, aan de hand van feiten en hoe deze feiten betekenis krijgen. Ieder mens heeft vooroordelen, het is zaak deze te onderzoeken en te bekijken welke verschillende duidingen worden gegeven, welke emoties, gedachten, waarden, normen en overwegingen in het geding zijn. Dat vereist de openheid voor nieuwe ervaringen en het besef dat elke duiding een voorlopig karakter draagt (deze is namelijk afhankelijk van de context). Morele reflectie leidt over het algemeen tot het vergroten van het onderlinge begrip en het vergroten van de persoonlijke morele competentie (het kunnen herkennen van morele vragen en hierover in dialoog kunnen gaan). Het ontbreken van de mogelijkheid tot morele reflectie, daar waar morele kwesties wel als knellend worden ervaren, kan morele schade opleveren (in de zin van stress en gevoelens van ongeluk, schaamte, gebrek aan controle etc.). Met deze ervaring die ik tot nu toe zelf heb opgedaan bij moreel beraad wil ik stellen dat morele reflectie een belangrijke bijdrage kan leveren aan het werkplezier (en dus ook levensplezier) van mensen.
Vanwege én vanuit zorgzaamheid voor de ander en de wereld om ons heen
Als we dan kijken naar het uitgangspunt van Actiz, dan zou ik willen stellen: de organisatie zorgt niet alleen voor de condities waarbinnen morele reflectie kan plaatsvinden door professionals, maar de organisatie in zijn geheel (dus met in principe alle actoren daarbinnen en desnoods daarbuiten, van raad van toezicht tot professional) heeft aan morele reflectie te doen, vanuit het ‘waartoe’ van de organisatie en de waarden waarvoor zij staat. Daarbij dient zorgzaamheid voor de ander en de wereld om ons heen als centrale waarde leidend te zijn. Dit vormt dan ook de toetssteen voor het dagelijks handelen en de morele kwesties die zich daarin kunnen voordoen.
Dit alles leidt tot de volgende stelling:
Organisaties zijn niet alleen voorwaardenscheppend voor morele reflectie van professionals, maar reflecteren op zichzelf, gezamenlijk met alle betrokkenen, vanuit hun eigen (persoonlijke en organisatie) waarden!
Hedwig Kauffman, 9 december 2021